Op grond van artikel 338 Sv dient er voldoende wettig en overtuigend bewijs te zijn wil het tot een bewezenverklaring komen. Bewezenverklaring betekent dus dat op basis van de bewijsmiddelen en de overtuiging van de rechter bewezen kan worden dat de verdachte schuldig is aan het plegen van het strafbare feit.
Wettig bewijs
Met wettig bewijs wordt bedoeld dat deze voldoen aan de wettelijke eisen. Deze wettelijke eisen zijn opgenomen in artikel 339 Sv. Kan het betreffende bewijsmiddel niet onder worden gebracht in een van de in dit artikel genoemde categorieën, dan is dit geen wettig bewijs. Erkende bewijsmiddelen zijn:
- De eigen waarneming van de rechter: hieronder wordt verstaan de persoonlijke waarneming van de rechter bij het onderzoek ter terechtzitting. Bij het onderzoek ter terechtzitting verschijnen de verdachte en het Openbaar Ministerie voor de strafrechter waarbij verder onderzoek wordt verricht.
- De verklaringen van de verdachte: hieronder wordt verstaan datgene wat de verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting verklaart omtrent de feiten en omstandigheden.
- De verklaringen van getuigen: hieronder wordt verstaan datgene wat een getuige tijdens het onderzoek ter terechtzitting verklaard omtrent de feiten en omstandigheden die hij/zij zelf heeft waargenomen of ondervonden.
- De verklaringen van deskundigen: hieronder wordt verstaan datgene wat een deskundige bij het onderzoek ter terechtzitting verklaart omtrent hetgeen aan hem is voorgelegd op basis van zijn wetenschap en kennis, een deskundigenverslag valt hier ook onder.
- Schriftelijke bescheiden: denk bijvoorbeeld aan processen-verbaal van de politie.
Één getuige is geen getuige
Op grond van artikel 342 Sv is een enkele verklaring van één getuige niet voldoende om te kunnen bewijzen dat de verdachte het strafbare feit heeft begaan. De verklaring moet op specifieke punten steun te vinden in andere bewijsmiddelen. Hierdoor staat de verklaring niet op zichzelf, maar wordt deze bevestigd in andere bewijsbronnen. Wil dus bewezen worden dat de verdachte het strafbare feit heeft begaan, dan moeten er altijd minimaal twee bewijsmiddelen zijn. Als er niet twee bewijsmiddelen zijn, dan moet de verdachte worden vrijgesproken.
Deze bewijsminimumregel is in het leven geroepen zodat de deugdelijkheid van de beslissing over het bewijs gewaarborgd kan worden. Het kan niet zo zijn dat een rechter tot een bewezenverklaring komt wanneer door één getuige feiten en omstandigheden worden aangevoerd zonder dat deze worden onderbouwd door andere bewijsmiddelen. Het is voldoende dat de verklaring op specifieke punten steun vindt in andere bewijsmiddelen.
Overtuigend bewijs
Naast het vereiste dat er wettig bewijs dient te zijn, is in artikel 338 Sv opgenomen dat de rechter daarnaast ook op basis van dit wettig bewijs overtuigd is dat de verdachte het feit heeft begaan zoals dit aan hem ten laste is gelegd. Is de rechter niet overtuigd, dan kan hij ook niet tot een bewezenverklaring komen. Is de rechter er wel van overtuigd dat de verdachte het strafbare feit heeft begaan, maar ontbreekt het wettig bewijs (althans onvoldoende), ook dan kan hij niet tot een bewezenverklaring komen. De verdachte moet dan worden vrijgesproken.